persblog.be – Verhalen uit en over Gent – naar hoofdpagina
ENTREPRENEUR/ VOLK – 14 juli 2018 – De eerste generatie Gentse textiliens waren in oorsprong hoofdzakelijk katoendrukkers. Later werden ze katoenspinners en -wevers. Die pioniers leefden in de late Oostenrijkse Tijd en de Napoleontische Tijd. Wie waren ze? Waar waren ze gevestigd? We laten er enkele belangrijke de revue passeren.
II. Wie waren de pre-industriële textielpioniers?
Grootste belastingbetalers
In de lijst van 1807 van de honderd meest belaste burgers staan 60 renteniers, 16 katoennijveraars-handelaars en 6 vrije beroepen. Op die lijst komen de namen voor van: Livinus Bauwens, Judocus Clemmen jr., Franciscus Clemmen, Guilelmus Poelman jr., Joannes Rosseel, Franciscus Speelman, Jacobus Van Caeneghem (spelling van de achternaam volgens het Gents straatnaambord. Jacobus wordt daar echter Jakob; elders ook: Van Caneghem gespeld) en Jacobus Van de Woestijne. Enkel deze laatste en Clemmen staan ingeschreven als rentenier. De overige zijn katoennijveraars. Deze nijveraars behoorden al in de vroege 19e eeuw tot de rijkste burgers van Gent.
Livinus ofte Lieven Bauwens stamde uit een leerlooiersfamilie. Hij werd geboren aan de Waaistraat bij de Vrijdagmarkt, in een van de huizen die werd afgebroken om het gebouw van de Bond Moyson op te richten. Een van zijn fabrieken lag in het Kartuizerklooster aan de Groenebriel. Een andere was gevestigd in de Oude Abdij in Drongen. Hij had echter ook spinnerijen in Parijs. Hij was daarnaast mede-eigenaar in tal van andere katoenfabrieken, onder andere die van zijn schoonbroers. Voorafgaand aan de val van Napoleon (Bauwens’ vriend en zakenpartner) heerste een grote crisis in de sector waardoor Bauwens failliet ging. Na de val van Napoleon vluchtte hij naar Parijs, waar hij stierf.
Bauwens’ schoonbroer Bernardus de Pauw, vader van Napoleon de Pauw, ging met hem een associatie aan. Hij had een leerlooierij in de Vijfwindgatenstraat. Politicus Napoleon de Pauw speelde een belangrijke rol in de bouw van de Sint-Annakerk, initieerde de verbreding van het kanaal Gent-Terneuzen en vond een beweegbare brug uit, die hij over de ‘de Pauwvaart’ installeerde bij de Sint-Machariuswijk.
Joannes Heyman was een schoonbroer van Lieven Bauwens, met wie hij een spinnerij oprichtte aan de Vijfwindgatenstraat. Hij installeerde als eerste een stoommachine om de Mule Jennies in werking te stellen.
Henricus Heyndrickx was de zoon van Fernandus Heyndrickx die een schoonbroer was van Lieven Bauwens, en die een katoenspinnerij had in het Gravenkasteel. Henricus baatte een katoenspinnerij op in de Sint-Margrietstraat.
Joannes Guinard stichtte in Ledeberg een katoenspinnerij, waarvan de machines werden geleverd door zijn schoonbroer Lieven Bauwens.
Franciscus De Vos ging eerst in een associatie met Abraham Voortman en later met zijn schoonbroer Lieven Bauwens.
Abraham Voortman, gehuwd met Maria De Vos, voerde eerst in Engeland gedrukte katoenen in voor rekening van de Oost-Indische Compagnie. In Gent was hij een van de stichters van de katoennijverheid.
Zijn zoon Franciscus Voortman – gehuwd met een dochter van Franciscus De Vos en Joanna Bauwens, zijn nicht – ging na een industrieel avontuur in Armentières weer aan de slag in de fabriek van zijn broer Joannes Voortman aan de Vogelenzang. Later werd de fabriek Texas, een pijler waarop UCO werd gebouwd.
Joannes De Smet was eigenaar van een katoendrukkerij, -spinnerij, -weverij aan het huidige Gebroeders De Smetstraat. Dit deed hij met hulp van Lieven Bauwens. Zijn vader Franciscus De Smet had eerder een katoendrukkerij aan de Burgstraat. Later werd de fabriek La Louisiane, een pijler waarop UCO werd gebouwd.
Hubertus Lousbergs startte met zijn broer Godefridus als katoendrukker. Later stichtten zij een geheel aan bedrijven aan de Molenaarstraat: katoendrukkerij, -spinnerij, -weverij. Ze bezaten ook een katoenweverij in Ronse. Na het bankroet van zijn vader en nonkel herstartte Ferdinand Lousbergs een fabriek aan de Reep. Door het vroegtijdig sterven van zijn zoon en het huwelijk van zijn dochter met Felix de Hemptinne ging het bedrijf op in het imperium van de Hemptinne.
Felix de Hemptinne was eigenaar van een katoendrukkerij, -spinnerij, -weverij aan de Molenaarstraat. Zijn zoon Carolus nam die zaak over. Zijn andere zoons Josephus en Julius waren respectievelijk eigenaar van een katoendrukkerij, -spinnerij, -weverij in de Sint-Margrietstraat en een katoenspinnerij aan de huidige Opgeëistenlaan. Zij en hun nazaten bouwden een waar imperium van katoenfabrieken uit in Gent.
Felix de Hemptinne was ook volksvertegenwoordiger en provincieraadslid. Het bedrijf werd later een belangrijke aandeelhouder van de Union Cotonnière, een pijler waarop UCO werd gebouwd.
Judocus ofte Joost Clemmen was eigenaar van een katoendrukkerij, -blekerij, -ververij aan de Brugse Poort. Hij was ook handelaar in lijnwaad en deed zaken in andere Europese landen. Judocus heeft aan het einde van de 18e eeuw een stadspaleis in de Veldstraat gekocht dat later bekend zou worden als Hotel Clemmen, het latere Museum Arnold Vander Haeghen.
Guilelmus Poelman richtte een katoendrukkerij op aan de Oude Ajuinlei.
Politicus Petrus Banneville was de zoon van Joannes Banneville, fabrikant van garen en linten in het Chartreuzenhammeke.
Josephus De Bast had een katoenspinnerij en -weverij aan de Rozemarijnbrug bij de Coupure. Tijdens de crisis in de sector in 1811 ging zijn zaak bankroet. Zijn zoon Camillus De Bast-De Hert investeerde in de stoommachinefabriek Le Phoenix aan de Brugse Poort. Hij was volksvertegenwoordiger en senator. Diens zoon richtte een katoenspinnerij en -weverij op achter de ouderlijke woning aan de Coupure, hoek Iepensteeg.
Englebertus De Hert, gehuwd met Catharina Speelman, bezat een katoendrukkerij, -spinnerij, -weverij aan Ter Platen.
Politicus Floris Delebecque was de zoon van Joannes Delebecque, eigenaar van twee katoenspinnerijen. Eén aan de Poel en één aan de Vrouwebroersstraat.
Joannes Speelman had met zijn broer Franciscus een katoenspinnerij en -weverij aan de Nederkouter. Daarnaast hield hij ook nog een zaak open in zeepzieden en olieslagen. Zijn zonen Ferdinandus en Joannes-Franciscus Speelman volgden hem op. Een zijstraat van de Zwijnaardsesteenweg heet ‘Speelmanstraat’, maar vermeldt verder geen bijzonderheden.
Bernardus De Paepe had een katoenspinnerij in de Hoogstraat. Hij was gehuwd met Coleta Speelman.
Abraham Story was de zoon van Benjamin Story die een katoendrukkerij bezat aan de Brugse Poort, later in Ekkergem. Met Guilelmus Verspeyen had hij een katoenspinnerij aan de Coupure.
Politicus Eduardus Coppens was de zoon van Josephus Coppens, eigenaar van een katoenspinnerij aan het Prinsenhof. Eduardus en zijn broer Henricus verhuisden de fabriek naar de Prinsenhofzakstraat. Thans Hof ten Walle? Een andere zoon, Eugenius, bezat een spinnerij aan de Sint-Lievensstraat.
Politicus Hyppolite Metdepenningen was de zoon van Josephus Metdepenningen, die een katoenspinnerij bezat aan het Prinsenhof.
Joannes Rosseel had een katoenspinnerij met zijn zoon Petrus aan de Groenebriel, in associatie met Lieven Bauwens.
Jacobus Van Caeneghem was met zijn schoonbroer Guilelmus Verspeyen co-eigenaar van een katoenspinnerij aan de Coupure.
Emmanuel Braeckman was eigenaar van een katoendrukkerij aan de Muidepoort.
Franciscus Antheunis baatte een spinnerij uit in de Vijfwindgatenstraat. Na zijn dood werd die overgenomen door zijn weduwe en door Bernardus De Rudder. Hun zoon Joannes Antheunis had zijn hele leven lang een spinnerij aan de Lange Violettestraat.
Bernardus De Rudder startte met een katoendrukkerij aan de Reke. Later had hij ook nog een katoenspinnerij in de Lange Steenstraat, die hij later verplaatste naar de Sint-Pietersnieuwstraat. Hij was ook associé van de weduwe van Franciscus Antheunis.
Livinus Dierman baatte een katoenspinnerij uit op Meerhem. Zijn zonen Joannes en Ferndinandus hadden een katoenspinnerij en -weverij uit aan de Ham.
Gerardus Vanderwaerden had een katoendrukkerij in het Augustijnenklooster en had, samen met zijn schoonzoon Carolus De Buyck, een katoenweverij aan de Sint-Margrietstraat.
Jacobus Van de Woestijne, zoon van Joannes, bezat een katoenspinnerij en -weverij in het Augustijnenklooster.
Politiek
Sommige leden van de katoennijveraarsfamilies tussen 1830-1850 hebben een politieke rol gespeeld. Vooreerst op het gemeentelijke en provinciale niveau. Voor de katholieke partij was dit het geval voor: Petrus Banneville, Felix de Hemptinne, Floris Delebecque, Ferdinandus Speelman, Joannes Speelman, Abraham Story. Voor de liberalen: Eduardus Coppens, Joannes De Smet, Napoleon de Pauw, Edmondus Lousbergs, Hyppolite Metdepenningen, Joannes Rosseel, Petrus Rosseel, Jacobus Van Caeneghem en Emmanuel Braeckman.
Gentse textiliens of nazaten ervan waren ook volksvertegenwoordiger of senator. Bv. Camillus De Bast-De Hert was volksvertegenwoordiger en senator. De nazaten van de textiliens leverden zelfs een (eerste) minister op: Paul De Smet-De Naeyer. Dit was na 1850. F.D.
Bron: Thesis – De Gentse katoennijveraars-families uit het Franse Tijdperk; Proeve tot een sociaal-economische evolutie; Yvette De Langhe; Rijksuniversiteit Gent, (Ugent) Faculteit Wijsbegeerte en Letteren; Afdeling Geschiedenis; Academisch jaar 1958-1959
Lees ook op deze blog: Pre-industrieel Gents textiel De oude Gentse textielbedrijven en de families Hoe de Gentse textielreus ontstond
Lees ook op deze blog: