persblog.be – Verhalen uit en over Gent – naar hoofdpagina
eddy levis over zijn geboortewijk
VOLK/ ENTREPRENEUR – 02 maart 2019 – De voorzitter van de ‘Gentsche Sosseteit’, Eddy Levis, schreef en schrijft diverse verhalen over de fabrieken, de arbeiders en het dialect in de Gentse wijken. Ook die van de Rabotwijk, waar hij geboren is.
Eddy Levis‘ overgrootvader was er brugdraaier aan de Gasmeterspoorbrug – gesloopt in 2007 voor de nieuwe trambrug. Zijn grootvader was er seingever in het eveneens verdwenen Rabotstation – waar nu het nieuwe justitiepaleis staat. Een nonkel van zijn moeder, “mijnheer Bethune”, was meestergast in de Linière Gantoise. Jan Samyn, die de ‘Geschiedenis van de Gentse Vlasarbeiders’ publiceerde, schreef daarover: “De triestige sire en schoenpoetser, Jules De (sic) Bethune, kwam bij de spinsters en liet zich als volgt uit: “Bah, gij moet maar harder werken, uwe voorschoten zullen dan langs de voorkant versleten zijn, in plaats van langst achter”. Uit: Geschiedenis der Socialistische vakvereniging van de Vlasbewerkers en bewerksters, Jan Samyn, p. 89, Volksdrukkerij, 1925
In deze quote vinden we meteen de basisingrediënten van dit verhaal: fabrieken, arbeiders en hun taal.
Het oudste gebouw van de Rabotwijk is uiteraard de versterkte waterpoort of Rabot uit 1489, waar de hele wijk naar genoemd is. Lees op deze blog: De Lieve en de rabotten
Fabrieken
De industrialisatie van de wijk begon in 1802 toen François Lieven De Smet een kleine katoendrukkerij oprichtte langs de kerkweg naar Wondelgem – hors de la Porte de Bruges, près du rempart [stadswal]. Lees op deze blog: Familie De Smet – La Louisiane
Aan de achterkant van de fabriek van de Gebroeders De Smet – tussen de Gulden Vliesstraat en de Bargiekaai – lag de Ateliers du Vulcain, een metaalconstructiebedrijf.
Felix de Hemptinne richtte tussen 1816 en 1843 drie bedrijfjes op aan de Molenaarstraat: een spinnerij, een weverij en een katoendrukkerij. Daaruit zou later de NV Florida ontstaan. Jules de Hemptinne stichtte omstreeks 1850 op de Blaisantvest – nu Opgeëistenlaan – een filature à étage. In de volksmond was de fabriek bekend als “Deejantien(s)”, de verbastering van de Hemptinne. De fabriek is nu gedeeltelijk gesloopt en omgevormd tot sociale woningen. In de noordoostelijke hoek van het huidige Rabotpark stond nog een de Hemptinne-fabriek. De Aldi is er een hele tijd in gehuisvest geweest. Die site is afgebroken nog voor de aanleg van het park. Lees op deze blog: De familie de Hemptinne
Het bedrijf Voortman uit 1790 – waarvan één van de nazaten in de raad van bestuur van het Industriemuseum zat – gelegen langs de nu gedempte Nieuwe Lieve [aan de Vogelenzang, achterkant van AZ Sint-Lucas], was ooit een van de grootste katoenfabrieken van Gent. Lees op deze blog: Familie Voortman
De reus onder de fabrieken zou echter de vlasmaatschappij La Linière Gantoise worden, “de Gantwoaze” in de volksmond. Zij was gelegen rechtover de toenmalige Gantoisebrug over de Nieuwe Lieve, waar de Molenaarsstraat en de Vogelenzang mekaar ontmoetten. Het was de eerste mechanische vlasspinnerij in België. Het bedrijf uit 1838 zou vanaf 1870 tot in de twintigste eeuw uitgroeien tot een ware textielgigant.
Verder had men er nog het textielbedrijf De Buck-Van der Waerden uit 1827, later overgenomen door Parmentier van Hoegaerden, die langsheen de Nieuwe Vaart en de Wiedauwkaai in de Wondelgemse Meersen een nieuw bedrijf, de zogenaamde “Gèsfabrieke” zou oprichten. Gès is Gents voor: drassige graslanden ofte meersen. Dit textielbedrijf was in 1860 de eerste katoenfabriek (spinnerij en weverij), die werd opgericht aan de Verbindingsvaart en de – in de jaren 1880 gegraven – Voorhaven: de Indiennerie-Teinturerie Gantoise. [een Indiennerie is een katoendrukkerij] Vanaf 1937 vestigde Vynckier zich in de gebouwen en specialiseerde zich in de productie van elektriciteitskasten.
Ook aan de Verbindingsvaart of Nieuwe Vaart ligt de al decennia verlaten fabriek La Nouvelles Orléans. De Gentse familie Brasseur had in de negentiende eeuw een bescheiden maar succesvol textielbedrijf. Vader Octave Brasseur (…) liquideerde echter het oude familiebedrijf en stapte in de raad van bestuur van de katoenspinnerij La Nouvelle Orléans aan de Nieuwevaart, waarvan hij in 1896 de eerste directeur werd. Zijn zoon Robert volgde hem op. Lees ook op deze blog: La Nouvelle Orléans
De jutespinnerij en twijnderij Filature du Rabot ontstond op de Nieuwevaart in 1899. De oprichters waren Theophile Vercoutere en Leon de Landtsheer. In 1910 werd een nieuwe fabriek opgericht aan de Frans van Ryhovelaan, op de hoek met Nieuwevaart. Na WOII slorpte de fabriek drie buren op: de jutespinnerij Gallet, de vlasweverij van de Gebroeders van Gheluwe en het bedrijf Plascobel. Bron: Inventaris Onroerend Erfgoed
Op één van de oude bastions ofte “fortjes” van de stadsversterkingen bij de vroegere Verbindingsstraat lag het bedrijf Van Hoecke-Lowie, een ververij-blekerij. Tegenwoordig heet die straat de Biervlietstraat.
De Maalderij De Nieuwe Molens van Gent en Brugge uit 1897, aan de Gasmeterlaan en Tondelierlaan, breidde zich doorheen de 20e eeuw fors uit. Thans ontvouwt zich op deze plek het nieuwbouwproject ‘Tondelier‘. Van het graanverwerkend bedrijf wordt de beschermde monumentale voorgevel verweven in de nieuwbouw.
Arbeiders
Zo was de basis gelegd voor een nieuwe economische bedrijvigheid in de nieuwe wijken van Gent. De aanhoudende invloed van twee generaties grootindustriëlen, hadden deze evolutie in de hand gewerkt. Tot 1838 bleef het leven van de nijverheid binnen de toen afgebakende wegen. Omstreeks 1860, na het afschaffen van de stadstol, kwam de echte urbanisatie van de noordelijke en de westelijke stadswijken op gang. Eerder was het niet interessant buiten de stadspoorten te wonen, aangezien men telkens tolgeld moest betalen om de stad in en uit te mogen. De poorten werden ’s nachts ook gesloten zodat men er niet meer in of uit kon zonder poortgeld te betalen. Dit werd plots helemaal anders. Rooigem, de Wondelgemse Meersen en de Muide werden nu ineens heel aantrekkelijke gebieden om te ontsluiten voor nijverheid en bewoning.
De textielfamilie de Hemptinne – met o.a. een fabriek naast het Rabot – schonk de grond voor de bouw van de Sint-Jozefkerk. Architect August Van Assche tekende de bouwplannen in neogotische stijl. In 1883 volgde de inzegening. Deze architect maakte ook o.a. het ontwerp van de Sint-Jacobskerk.
Bij een volkstelling in 1786 op bevel van de Oostenrijkers, bleek Gent 48.409 inwoners te tellen. Tien jaar later waren dat er al 54.537, mede door de heropleving van de handel. Die aangroei bleef door de industrialisatie in de negentiende eeuw onverminderd doorgaan tot de Eerste Wereldoorlog: in 1890 waren er 153.000 inwoners en in 1910 reeds 166.450. In anderhalve eeuw was de bevolking bijna verviervoudigd. In demografisch opzicht vertoont deze periode een opvallende eenheid, wat verklaard wordt door de aanhoudende werking van eenzelfde oorzaak: de ontwikkeling van de textielnijverheid, in het bijzonder: de katoenspinnerijen omstreeks 1800 en de vlasspinnerijen omstreeks 1837. Dit had als gevolg dat Gent de vroegst geïndustrialiseerde en grootste industriestad in Vlaanderen werd.
Gent’s toneelbezieler Jan Oscar De Gruyter formuleert het in zijn licenciaatsverhandeling ‘Het Gentse Dialect / Klank- en Vormleer’ uit 1907 – en door [wijlen] Johan Taeldeman, gerenommeerd dialectoloog aan Ugent, te boek gesteld – als volgt: “In de laatste tijd wordt de hele stad ondersteboven gegooid ter gelegenheid van het uitvoeren van een reeks verfraaiingen. Verscheidene werkerswijken in het centrum van de stad werden afgebroken, waardoor hele kolonies werklieden gedwongen werden om naar de voorgeborchten te verhuizen. Men laat het bouwen van nieuwe fabrieken in het centrum van de stad, niet meer toe, en elke gelegenheid wordt te baat genomen om de oude naar de eene of andere uithoeken te laten overbrengen.”
Platgents
Uit statistieken van jurist en socioloog Louis Varlez blijkt dat 74% van de inwoners van de Rabotwijk geboren en getogen Gentenaars waren. Zij brachten hun Platgents uit het centrum naar de buitenwijken mee en dat behielden het. De bevolkingstoename in de noordelijke buitenwijken van de stad – Brugsepoort, Muide- en Rabotwijk – was voornamelijk het gevolg van de inplanting van de nieuwe fabriekswijken en het bouwrijp maken van de gronden in de onmiddellijke omgeving daarvan. Alhoewel voor de Brugsepoort en de Muide moet vermeld worden dat het Gentse dialect er zich, tezelfdertijd als in de Gentse binnenstad, van oudsher kon ontwikkelen, gezien deze eertijds omwalde voorsteden reeds sinds de middeleeuwen deel uitmaakten van de rechtstreekse invloedssfeer van dit stadsdialect. Door de afbraak van hun verpauperde centrumwijken werden de bewoners en de ingeweken plattelanders er verdreven. De taal van de negentiende-eeuwse arbeiders is zich daar bovenop komen enten. De Rabotwijk was dus duidelijk de recipiënt voor de uit de binnenstad verdreven autochtone Gentenaars, terwijl hun plaats, in de tussen 1860 en 1900 gesaneerde oudere stadswijken, door burgerij en middenstand ingenomen werd.
Eddy Levis is een uitmuntend dialectkenner van het Gents. Op de facebookpagina van de Gazette van de Sosseteit deelt hij met de regelmaat van de klok bijdragen over dit onderwerp. Zoals hier over zijn geboorte… en het dialect. Eddy Levis werd geboren in de volkse gebuurte van de “Plezante Veste” ofte Blaisantvest, “tussche de Muije en ‘t Rabot”.
“Mijn moeder – en vaneigest uuk een beetse mijn voader – hee mij op ’t einde van den Twieden Oorlog, in Gent op de weerold gezet tsoaves te zevene, op ne vrijdag den dertienste in koamerke 13 in de Volkskliniek, en da veurspeldege nie veel goeds… We weundegen in nen arbeiderswijk van de Plezante Veste, tussche de Muije en ’t Rabot, nen aan koaie vastgeklonke woaterkant tussche de dokwirkers van d’ hoave, en ’t wirkvolk van onder de rukende schêwe van de textielfabrieke. Doar hê’k verdomme een moendse echt, onvervlast Gents gelîerd, da’k mee de moedermelk binnegekregen hê. Zuuverre da’k d’îeste doage da’k in de kakschole zate, d’ îefer nie goe verstonde, omda ze Schuun Vloms klaptege!”
“’t Gents es neu nog altijd mijn moedertoale, en eu moedertoale es een huug goed dade moet koestere. Ondanks ’t feit da’k beroepshalve als onderwijzer guul mijn luupboane ‘behoorlijk Algemeen Nederlands’ moete klappen hên, goa mijn herte nog altijd noar mijn Gentsche sproake. ’t Es nie veur niets da’k als prezedent van de Gentsche Sosseteit al vierendertig joar wirke aan de promose en d’ instandhêwdijnge van ons dialect. Iedere ploatselijken tongval es dabord gelijk een streekgerecht; Gents es woaterzeui, Kempens es gelijk nen trappist, ’t Westvloams smoakt noar hutsepot, ’t Uustvloms noar surkolplets, ’t Limburgs es heunijnk van heidekruid. Allemoal speesjal, allemoal smoakelijk!…”
In zijn geschriften over de reeks ‘Over Platgents en Burgergents’ bracht Eddy Levis nog o.m. de volgende bijdragen op de facebookpagina van Gazette van de Gentsche Sosseteit: De Muie (Voor- en Achtermuide), De Brugschepuurte (Brugsepoort), …
Dit verhaal bestaat uit een verzameling van teksten, voor het grootste deel van de hand van Eddy Levis, voorzitter van de Gentsche Sosseteit, op deze blog gepubliceerd met diens toestemming. De auteur werd geboren in de volkse gebuurte van de “Plezante Veste” ofte Blaisantvest, “tussche de Muije en ‘t Rabot”.
Lees ook op deze blog:
Kanttekeningen bij de Rabotwijk
Wondelgemstraat, bijna drie jaar later
Beleef het hier: het Industriemuseum
Lees ook op deze blog: