persblog.be – Verhalen uit en over Gent – naar hoofdpagina
STAD – 07 december 2019 – De ‘Bargie’ of ‘Barge’ maakte ooit een dagelijkse verbinding tussen Gent en Brugge over het water. Toen de spoorlijn tussen de twee steden tot stand kwam – in de eerste helft van de 19e eeuw – werd enkel nog aan excursievaart gedaan.
In Gent is er nog de Bargiekaai – aan de voet van de Brugsepoort – alwaar de boot van haar tocht naar Brugge weer in Gent aankwam. “Dé Barge” waren eigenlijk “Bargés” – in het meervoud. Er werden er meerdere gebouwd. De eerste zagen het licht in de jaren 1600. Het waren trekschuiten. De laatste Barges waren in dienst rond 1900. Daarna werden ze van de hand gedaan.
Maar er is een replica. En iedereen die een paar weken geleden Sinterklaas verwelkomde aan de stadsbibliotheek bij het Scheldewater aan de Krook zal het geweten hebben.
In 2003 hielp Walter De Buck de bouw van een replica van de Barge voltooien. Het is de reconstructie van een historische 18e eeuwse trekschuit. De boot ligt in de regel aan het oud Justitiepaleis.
“De reconstructie van de trekschuit was een project van wijlen kapitein [directeur-generaal van het Havenbedrijf Gent] André De Wilde en de intussen ook al overleden kunstenaar Walter De Buck. Het werd een nooit gezien tewerkstellingsproject [van Stad, Provincie, het OCMW Gent en de VDAB Oost-Vlaanderen].
Alle ornamenten en smeedwerk aan boord – behalve het boegbeeld – werden gemaakt in Loods 13, onder toeziend oog van De Buck. De barge was een platte trekschuit die sinds de 17e eeuw 200 jaar lang op de Brugse Vaart werd ingezet om personen en goederen te vervoeren tussen Gent en Brugge.” Uit: hln.be 25 februari 2017.
Loods 13 bevindt zich aan de achterkant van het Noord/Midden/Zuiddok, aan de Henri Farmantstraat, wat het verlengde van de Hoge Weg in Sint-Amandsberg is, aan de andere kant van de ringweg.
De Barge is afgeleid van het Gallisch/Romeinse Barga/Barca, wat in het Frans ‘barque’ werd. In het Vlaams: ‘schuit’
Het verhaal over de Barge, zoals neergeschreven door oud-conservator van Het Huis van Alijn, wijlen Lode Hoste
“Tussen Gent en Brugge werd, van 1613 tot 1624 een kanaal, de bekende Brugsevaart, gegraven. Bekostigd door de ‘Staten van Vlaanderen‘ en gesubsidieerd door het hertogelijk paar Albrecht en Isabella, moesten deze werken renderen.
Door de ‘Staten van Vlaanderen’ werden weelderig vervaardigde trekschuiten bedacht die dagelijks en op vaste uren, zowel uit Gent als uit Brugge zouden vertrekken. Reeds in 1623 in aanbesteding gegeven, kwamen de eerste twee bargies een paar jaar later in de vaart.
De eerste waren in barokstijl uitgevoerd maar ook de latere werden steeds naar de heersende mode aangepast. Boven de waterspiegel herkende men aan het roer het wapen van de heersende vorst. Het waren prachtig ingerichte boten van vijfentwintig meter lengte en vijf meter breedte en voorzien van alle geriefelijkheden die men zich toen kon indenken. Vandaar hun internationale faam. Vorsten, adellijke personen, hoge ambtenaren, kunstenaars enz. maakten graag een plezierreis naar Brugge en vice versa per bargie mee.
Deze boten werden doorgaans door een vijftal paarden getrokken. Te
Aalter werden deze dieren aan de herberg Sint-Hubert aan de brug gewisseld.
De tocht duurde ongeveer acht uren. Het achterste gedeelte van het schip was bestemd voor de eersteklasreizigers. Daar hadden trouwens de ‘Staten van Vlaanderen’ een gereserveerd gedeelte, voorzien van grote ramen, tapijten, spiegels en luxueuze meubelen. Boven het achterdek stond een kleurrijk baldakijn die de reizigers tegen regen of teveel zon kon beschermen.
Het middendeel en ook het voordek was voor de andere passagiers voorbehouden.
Vele welgestelde burgers voeren enkel mee om tijdens de vaart uitstekend te eten en te drinken, want zowel de uitgelezen keuken als het gestileerde personeel (waarvan sommigen verschillende talen spraken), werden geprezen tot over de grenzen. Men zou dat tegenwoordig in sterren uitdrukken! De kapitein voer opzettelijk traag omdat men van het landschap en de maaltijd kon genieten en men arriveerde tegen zes uur ’s avonds. Te Gent legde men langs de huidige Bargiekaai aan, en men vertrok vanaf de Zuidkaai.
Tijdens het eerste derde van de negentiende eeuw werden de technische vernieuwingen merkbaar. De glorietijd van de bargies taande stilaan. Niet meer de ‘Staten van Vlaanderen’ maar de steden Gent en Brugge moesten voor de bargies instaan. In 1824 voer de eerste stoomboot ‘De Hoop’ uit Antwerpen, Gent binnen en begin mei 1834 werd de ijzeren stoomboot, ‘La Reine’, als beurtschip tussen Gent en de kust ingelegd. Wel bleef de bargie nog tijdelijk de voorkeur genieten; vanaf één september 1826 werd er zelfs een nachtbargie ingelegd.
Toen echter in 1838 de spoorlijn Gent-Brugge was ingehuldigd, hielden de organisatoren van de regelmatige dagbargies het voor bekeken. Tijdens de zomermaanden en ’s zondags kon men echter de schuiten voor speelreisjes inhuren. De laatste boten waren echter niet meer te vergelijken met de oorspronkelijke; ze waren korter en lager en voeren met stoommachines. De Gentenaars noemden ze de “kloefkens”.
Bij het begin van de twintigste eeuw was het er definitief mee gedaan. In 1908 werd de laatste bargie, de ‘Wilhelmina’, als brandhout voor een paar honderd frank verkocht. Voor de Brugsepoort was deze “havengeschiedenis” voorgoed voorbij.”
Uit: ‘Rooigem en de Brugsepoort te Gent’, gepubliceerd in UGent Open Acces journals, door Lode Hoste. Eerder gepubliceerd in ‘Ghendtsche Tydinghen, 1990
Over de auteur
In 1995 publiceerde Ghendtsche Tydinghen over Lode Hoste: “Ghendtsche Tydinghen heeft opnieuw een waardevolle medewerker verloren. Na Maurits Van Wesemael, Michel Steels, Roger Van Aerde is nu ook Lode Hoste op 10 november jl. heengegaan. Hij was 76 jaar. Onze lezers zullen zich nog wel zijn interessante artikels herinneren over de Brugse Poortwijk, de Uithangborden, het Gezelschapsleven in Gent, zijn boek over de Gentse stadstrams. Ook zijn boek “Gent, Poppenspelstad” betekende een verrijking voor de Gentse bibliografie, want er was weinig gepubliceerd over dit onderwerp.
De sympathieke Lode, onderwijzer, kunsthistoricus, volkskundige, heemkundige (wat allemaal niet) was een figuur waar een zekere distinctie van uitstraalde, een van die mensen waar men graag mee omging. Ook een zeer noeste werker. Wij denken niet dat er veel momenten in zijn leven geweest zijn dat hij niets deed. En wat hij deed, deed hij vrijwillig en belangloos. Gedurende 6 jaar was hij de onbezoldigde Conservator van ons Museum voor Volkskunde [thans Huis van Alijn] en gedurende 20 jaar was hij de vrijwillige en onbezoldigde medewerker van het AMSAB. Ga ze nog maar eens zoeken, dergelijke mensen. Lode Hoste die deel uitmaakte van verscheidene commissies was ook een “affichespecialist”. Vele duizenden affiches werden door hem bestudeerd en gerepertorieerd. Lode maakte sinds lang deel uit van de Raad van Beheer van de ‘Heemkundige en Historische Kring Gent‘. Weer een van die gekende en sympahtieke Gentse figuren die verdwenen is.”
Lees ook op deze blog:
Bootje varen tijdens Gentse Havendag
Moord op liefdesrivaal legde basis van Huis van Alijn
Lees ook op deze blog: