persblog.be – Verhalen uit en over Gent – naar hoofdpagina
Kroegenzoektocht
Toen Jeroen afzwaaide uit het leger en Rik hem uitzwaaide op het perron van de Midi, zette hij zijn ontdekkingstocht in nachtelijk Brussel in zijn eentje voort. Het was even wennen. Vele avonden stapte Rik op de bus aan de Flagey naar de Brusselse Vijfhoek, die de verdwenen middeleeuwse stadsmuren markeren.
De bus bracht hem sneller naar het centrum en Rik kon zoveel als mogelijk dompelaars en zwervers mijden. Later nam hij de auto en wrong die in de zijstraten van de Grote Markt, tussen twee andere exemplaren in, die samen met honderden verwanten als een lintbebouwing aan de rand van de stoep stonden te slapen. Niet alleen paarden, giraffen en olifanten slapen rechtop. Zo ook auto’s.
Diverse keren zat Rik lusteloos in het rond te turen aan tapkasten van cafés als La Chaloupe d’Or, La Mort Subite, of La Poubelle. Het waren de foute adressen, zoals snel bleek. Het ene café was overspoeld met zakenlui, het andere te toeristisch en het laatste te goor. Toeristen en zakenmensen zijn niet weg te branden uit het Brusselse nachtleven. Een cliché van het buitenlandse allegaartje in Brussel was Rik bijgebleven: in keurige maatpakken gestoken Europeanen, Amerikanen in bloemetjeshemden en Aziaten met buiken waarop fallusachtige camera-uitsteeksels rustten.
In het diepst van zijn gedachten nog student, zocht Rik naar wat Brussel niet had, namelijk: een echte studentenbuurt zoals in Gent. Hij dacht gemakkelijker contacten te kunnen leggen in een studentikoze omgeving. Met argusogen speurde Rik naar een illusie.
Zonder metgezel doorheen de stad kuieren, had zijn beperkingen. Met zijn twee legde je waarschijnlijk gemakkelijker sociale contacten. Toen Jeroen hem nog vergezelde, stapten ze vaak naar café Den Appel, aan een pleintje waar de Dansaert in de buurt komt van Sainte-Cathérine.
Den Appel was een Vlaams cafeetje aan de Nieuwe Graanmarkt, waar ze al snel een bijzonder koppeltje leerden kennen dat er vele avonden hun overspelige afspraakje hadden. Afin, de gehuwde man van om en bij de veertig was de overspelige partij. Zijn twintigjarige vriendin, steeds getooid met een opzichtige maar stijlvolle zwarte hoed, had allicht thuis geen gebroken hart achtergelaten. De man had steeds het hoge woord met de bedoeling om de weinige aanwezige cafélopers op late uren te verblijden met zijn machismo. Zijn tere minnares lonkte ondertussen, vanonder de hoedenrand met halfgespleten oogjes en mysterieuze glimlach rond de lippen, koket in het rond, om de impact te peilen van de, door haar held, rondgestrooide nonsense. In dat donkerbruine café had Rik echter een dito vermoeden dat het grote vuur tussen die twee al over het hoogtepunt heen was. Tortelduifjes plegen in een obscuur hoekje te zitten bekzoenen.
Op een nacht kreeg hij het bijna aan de stok met een bodyguard van een Japanse zakenman. Zijn slentertocht ging dit keer richting rue des Bouchers, waar hij in de Petite rue des Bouchers een modieuze zakenlounge in de gaten kreeg. Dit vond Rik vrij ongewoon voor een buurt die bulkt van de populaire visrestaurants. In het typische beeld van de twee ultra smalle rues des Bouchers hoorden enkel opdringerige garçons die de voorbijgangers net niet dwongen om plaats te nemen. “Non, pas sur la terrace.” De terrassen die enkel aan de straatkant lagen en de ruimte voor de voorbijgangers nog extra beperkten, moesten zo lang mogelijk vrij blijven. Dat verhoogde de aantrekkelijkheid voor de voorbijwandelende portemonnees. De beste plaatsen waren vrij.
De zakenlounge met zijn hoge kale ruimte, veel licht, grote varens bij de breed uitgemeten glaspartijen, veel aluminium en skai, typeerden dit etablissement dat er in die straat als een tang op een varken stond. Uit pure nieuwsgierigheid sloop Rik ongenood binnen en bovendien ook nog in beschonken toestand. Aan de bar van dit chic etablissement ontmoette hij een eenzame Japanner, gehuld in Italiaans maatpak mét kokarde op de revers. Om een nog duistere reden, en ondanks zijn vrijetijdsplunje, raakte Rik met deze zakenman aan de praat en nadien in discussie. In het Engels uiteraard. Waar de discussie over ging, wist hij al niet meer op het ogenblik dat hij weer op de stoep stond. Het zal iets met verschillen in culturen te maken hebben gehad.
Allicht had Rik, tot woede van de Aziatische manager, te veel de Europese cultuur boven de Amerikaanse en de Japanse verhoffen, want de heftigheid van de gedachtewisseling trok de aandacht van een, in gorilla verklede Noord-Afrikaanse, heerspersoon die de iele Japanner kwam flankeren.
Zijn gezicht stond niet bepaald op lachmodus. Om te vermijden dat hij tegen zijn vuist zou lopen, schakelde Rik snel over naar de taal van Molière om het lachdeficiënte heerschap te vergewissen van het feit dat er geen malicieuze bedoelingen in het spel waren. De bodyguard bleef hem indringend aankijken als had Rik een glazen hoofd, waardoor hij als het ware bij machte was te speuren naar mogelijke kwaadaardige aangroeiingen in een hersenbroedsel onder stolp. Hierbij vond Rik het raadzaam om de telg van het Land van de Rijzende Zon, in zijn wijsheid, en bij zijn gorilla te laten.
Rik nam beleefd afscheid om met de noorderzon te verdwijnen. Ook dit genre etablissementen bleken niet zijn biotoop.
Zonder woorden
Op een dag kwam zijn goede maat Bertrand in Elsene aanwaaien. Bertrand had na het beëindigen van hun gezamenlijke studie, zijn kot in Gent verwisseld voor een kot in Leuven, waar hij niet studeerde, maar achter de rokken aanzat. Ze besloten een stapje in de stad te wagen. Rik wist van een danszaal waar iets te beleven viel in de rue Haute .
Ze arriveerden in een rokerige en dompige zaal waar stroboscopen vloeiende bewegingen braakten, en sferische bollen lichtvlekken op de dansende jongelingen strooiden. Bertrand en Rik vertrokken meteen op prospectie in de zaal. Ze gingen elk een andere kant uit. Wat Bertrand die avond verder uitvrat, interesseerde Rik niet zozeer. Vanuit zijn hoek van de zaal scanden zijn ogen de vrouwelijke vormen op de dansvloer, die op stelten stond onder het gebeuk van een of ander Franstalig punknummer. Was het Ca plane pour moi van de plastieken versie van Rik’s maat?
Toen de lichtvlekken oplosten, waardoor de duisternis in de zaal nog toenam, bewoog Rik naar de dansvloer. Aangeschoten door stroperige muziektonen van een of andere Franse Sirène stapte hij – net niet met open armen – in de menigte teneinde een buit te vangen voor een tegeldans. Meteen vond Rik tussen zijn armen een volslank meisje met kastanjebruine haren, dat – schijnbaar hunkerend – haar weelderige boezem tegen hem aandrukte en haar hoofd op zijn schouder liet rusten. Had Rik touche?
Ze voelde donzig aan. Zijn bloeddruk steeg en de extra geproduceerde portie activeerde een – in dit betoog – niet nader benoembaar bloedvat. Ze wiegden door de zaal, botsend op andere danspaartjes in dit overbevolkte hol. Toen de zachte tonen waren gaan liggen, rukten ze hun bezwete kleren van elkaar los. Tot zijn verbazing pakte ze zijn hand om hem naar haar tafeltje te loodsen. Niet lang daarna kwam het tot heftige tongzoenen. Tot Bertrand, van een kale reis teruggekomen, hen kwam storen.
Bertrand, uit zijn hum, wou naar huis. Ze waren hier beiden in één auto aangekomen. Dat was pech. Rik zag nog net de kans om de deerne zijn adres toe te stoppen, dat hij op een vuil bierviltje had gekrabbeld. Rik wist niets van haar. Ze had al die tijd nauwelijks een woord uitgebracht, alleen: “Je m’appelle Fabienne, je viendrai te visiter”. Deze avond had voor hem alvast een blijde boodschap geoogst.
Bertrand trok ’s anderdaags weer naar de Leuvense vesten.
Enkele dagen later zat Rik in kamerjas koffie te slurpen. Er klopte iemand op de deur van zijn woonkamertje dat hem scheidde van de trappenhal en dus tevens als zijn voordeur dienst deed. Wie verscheen in de opening? Fabienne!
Zijn blik gleed over haar rondborstigheid en haar donzige heupen, terwijl hij haar vriendelijk aan zijn tafel uitnodigde. Er ontvouwde zich een beleefdheidsgesprek dat aarzelend en onhandig tot stand kwam. Beiden zaten onwennig in een hoekpositie aan tafel achter een kop koffie. Toen Rik haar voorstelde om wat spraakwater in te schenken, ging het al wat vlotter.
Toch bleef hij haperen in boutades als : “Tu as facilement trouvé?”, « T’ est venue en tram ? ». Zij was van weinig woorden, maar schoof, na enkele witte wijntjes, met haar stoel naar de hoek van de tafel op. Dit was Rik’s kans om zijn hand eerst op haar arm, daarna op haar dij te leggen, om die vervolgens te strelen – o kleffe Vlaamse boerenromantiek! Deze handeling verhoogde het adrenalinepeil aan beide kanten. Ze bogen uiteindelijk voorover en zoenden. Even later stonden ze beiden rechtop en wiegden weer op de bewegingen van de tegeldans van enkele dagen ervoor, zij het zonder muziek. Dit keer gleed zijn hand onder haar blouse. Tegelijk zocht Fabienne naar blote huid onder zijn kamerjas. Toen ze begonnen te stomen, troonde Rik haar mee naar de slaapkamer. Ze was gewillig en had waarschijnlijk niets anders verwacht.
Tussen Fabienne en Rik was er geen taalprobleem. Ze moesten van elkaar geen Voerstreek of een Komense kwestie duchten! Niet in het minst omdat ze nauwelijks tegen elkaar praatten. Verder beschikten ze over een, instant- ontwikkeld, stil vocabularium wat men de universele taal van de liefde pleegt te noemen.
Het scenario in zijn flatje zou zich nog een aantal keren herhalen, tot ze voorstelde om hem bij haar ouders te introduceren. Rik schrok. Hij wou niet zo hard van stapel lopen, schoot wat in paniek en luidde op die manier ongewild het einde van de verhouding in. Ze keek hem plots streng en argwanend aan, en enige tijd later loste ze voor altijd op in het Brusselse stratengewoel. F.D.
Lees ook op deze blog: