persblog.be – Verhalen uit en over Gent – naar hoofdpagina
STAD/ VOLK – 04 februari 2021 – Lodewijk en Marie(-Therese) Lievevrouw-Coopman werden geboren midden de 19de eeuw. Marie stierf tijdens WOI, maar Lodewijk hield vol tot 1951. Het koppel kan je rekenen tot de zgn. ‘Rederijkers‘, die de Nederlandse taal als kunstuiting bevorderden temidden van een Franstalige elite.
Een belangrijke telg van deze stroming is Jan-Frans Willems (1793-1846) en zijn voortrekkersrol in het ontstaan van de latere Koninklijke Nederlandse Schouwburg aan het Sint-Baafsplein (°1897-1898). Het is ook de tijd van het Van Crombrugghe’s Genootschap (°1857).
Marie Lievevrouw-Coopman: educatie en verhalen
Marie Lievevrouw-Coopman (Gent, 06.07.1857 – Gent, 16.03.1916) was onderwijzeres in Gent, later bestuurster aan een stedelijke school, en schrijfster van verhalend proza en toneelwerk. Zij was de zuster van auteur Theophiel Coopman, en gehuwd met Lodewijk Lievevrouw-Coopman (zie onder)
Marie gaf voordrachten over de opvoeding van kinderen en schreef er werken over, maar ze schreef evengoed verhalen voor de jeugd. Hierna volgt een verhaaltje over poortgeld.
Ter intro: ook al werden in de 19de eeuw de fysieke stadspoorten afgebroken, toch bleef het systeem van tolgeld, poortgeld of “octrooigeld” nog bestaan.
Zo zette men bv. in de Franse tijd een hekken bij de Brusselsepoortstraat om er de tol te kunnen innen. De oorsprong van deze tol ging terug tot in de middeleeuwen. Het was een stedelijke belasting op allerlei produkten, zoals: graan, bier, vlees, steenkool… die zowel binnen, als buiten de poorten gingen.
De tolheffing werd pas in 1860 afgeschaft. De afschaffing was van cruciaal belang voor de ontwikkeling van de stad en de nijverheid. Pas na de afschaffing verhuisde zowel nijverheid en het werkvolk van de binnenstad buiten de stadspoorten. Dit was nodig, want door de schaarse ruimte bezetten nijverheden monumenten (bv. fabrieken in het Gravensteen) en woonde het werkvolk zodanig opeengepakt in beluiken dat epidemieën grote sterfte veroorzaakten. (bv. de cholera-epidemie in 1832)
verhaal van Marie over poortgeld
“Het was in 1850. Ik was toen nog een klein kind en woonde met mijne ouders in een groote stad van ons land. Op zekeren zondag in september, werden wij door mijn oom, die op ongeveer twee uren afstand van de stad, op een dorp woonde, uitgenoodigd om kermis te komen houden.
Naar buiten gaan en dat nog wel op een kermisdag, was voor mij eene groote gebeurtenis.
Om zes uur ’s morgens was ik al aangekleed en om half zeven verlieten moeder, vader en ik onze woning, en stonden na eenige minuten vóór een der poorten van de stad.
Naast de poort woonde een stedelijk beambte, die alle menschen, eer zij de stad verlieten, onderzocht.
Vader droeg een grooten eierkoek, die wij Oom en Tante als geschenk meebrachten, en, aan de poort, moesten wij, voor wij de stad verlieten, voor den koek, twee en een halve cent poortgeld betalen.
Vóór ons stond een slachter, met eene groote mand vleesch, dat hij op een naburig kasteel, buiten de poort, leveren moest. De man betaalde voor zijne waren vier centen per kilogram. (…)
Oom gaf mij een konijntje en, omdat zij juist een varken hadden geslacht, kreeg moeder van tante een heel mandje worst, hoofdkaas en karbonaden mee. Zwaar beladen keerden wij naar de stad terug, maar aan de poort moesten wij weer betalen. Vader gaf vijf centen voor mijn konijntje en twaalf voor moeders korf.
(…)” Uit: Marie Lievevrouw-Coopman: Ons vaderland : van de vroegste tijden tot de 15de eeuw (1904), p. 113-114
Bron: Literair Gent
Lodewijk Lievevrouw-Coopman: gepassioneerd door het toneel
Lodewijk Lievevrouw-Coopman (Gent, 2 april 1862 – Gent, 8 oktober 1951) was Gentse dialectoloog, folklorist, toneelschrijver én ijveraar voor het toneel. Hij was gehuwd met Marie (-Therese) Lievevrouw-Coopman (zie boven)
Hij groeide op in de herberg van zijn vader en kwam zo in contact met het milieu van Gentse volksmensen. Lodewijk volgde middelbaar onderwijs aan het Koninklijk Atheneum te Gent.
Van jongs af raakte Lodewijk door het toneel geboeid en bezeten. Tijdens zijn studiejaren richtte hij mee het Karel Lodewijk Ledeganck-gezelschap op dat Nederlandstalige voorstellingen inrichtte waarin hijzelf meespeelde.
Voorts werd hij toneelmeester bij de toneelafdeling van het Van Crombrugghe’s Genootschap.
Daarnaast was hij actief als recensent van de voorstellingen van de Koninklijke Nederlandse Schouwburg voor de Gentse kranten: ‘De Stad Gent’ en ‘Journal de Gand’.
Intussen schreef hij zelf toneelstukken die zowel in amateurkringen als in schouwburgen werden gespeeld. Samen met Oscar de Gruyter startte hij in 1911 de Gentse Toneelschool. Met dit initiatief wilden zij in avondonderwijs een alternatief bieden voor de conservatoriumopleiding. Lodewijk bleef gedurende 31 jaar het beheer van deze school waarnemen.
Lodewijk was zeer geboeid door het folkloristisch verleden van zijn geboortestad en verzorgde lezingen voor de Bond van Oost-Vlaamse folkloristen. Zijn inzending voor een Gents ‘idioticon’ werd door de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde bekroond en na zijn dood als Het Gents Woordenboek uitgegeven. Bron: NEVB
Toneelstukken van hem waren bv.: ‘Het huis in de Peperstraat: blijspel in één bedrijf’, ‘Mie de Gendarm‘, ‘Oe ewer oe zotter: Gentsche zedenschets uit vroeger dagen’, ’t Gevloekt hof: drama in drie bedrijven’… Die toneelstukken ging hij tot ver buiten Gent opvoeren, zoals hieronder blijkt in het krantenknipsel… (KVS, Brussel)
Deze en andere toneelteksten zijn beschikbaar in de openbare stadsbibliotheek.
Lees ook op deze blog:
Hélène Maréchal, ooit vedette van het volkse cabaret
Van De Fonteine naar Minard, naar Romain Deconinck
Lees ook op deze blog: