persblog.be – Verhalen uit en over Gent – naar hoofdpagina
“Die staan heel zeker niet op het stadsplan” antwoordde ik laconiek. “Hoezo?” weerklonk hun ontevreden padvindersroep. Als ze tevreden zijn, roepen ze namelijk: “Hoezee”. Hun spraakwater ruiste in een krinkelende bedding van onthaasting. Ik wist meteen dat ze niet uit de buurt van Gent waren. Eerder uit Genk of Hasselt of Herk-de-Stad. Steeds behulpzaam voor buitenlanders, wees ik hen het recreatiedomein voorbij de Watersportbaan aan. Daar liggen ze, de Blaarmeersen. Deze anekdote dateert uit een tijdperk dat er drie nullen als eendenkuikens achter een twee aan liepen.
Later, quasi op dezelfde plek – daar waar je het roeiclubgebouw aan de overkant bij de kom van de Watersportbaan kunt zien liggen – geschiedde een nieuwe anekdote waar Limburg aan te pas kwam. Dit keer stond ik daar zelf te drentelen – slamedoodwaarom.
Stopte daar een witte Mercedes die in de jaren zeventig in elkaar was gedraaid. Twee koppels aan boord, mannen voorin, vrouwen achterin. Duitse nummerplaat. Een man in Turkse Rivièrabruin wenkte me door het open raampje. Toonde een verfrommeld briefje waarop een adres gekrabbeld stond, straatnaam en gemeente. Haastig neergepend. Vrij onduidelijk. Meteen zag ik dat de straatnaam niet voorkomt in Gent. “Singel”, dat hebben we hier niet. Dit is Limburg of Antwerpen. “Hun Singel” lag niet in Gent maar in Genk. De brave mensen kwamen van Keulen gedokkerd. Waren dus honderdvijftig km te ver gereden, en konden nu nog evenveel km terug. Ze stonden daar mooi voor aap. Had er evengoed “Singe!” op het briefje kunnen staan, in de plaats van “Singel”.
Dat ‘Gent’ en ‘Genk’, dat moet lastig zijn voor buitenlanders. En, in hun geval, duur in diesel en tijdrovend. Ze keken sip. Ingehouden boos op de Belgen, allicht. Echter, niet zo boos als hun Sultan nu op de Belgen boos is.
Werden de Duitse invasielegers ook met dergelijke Belgische streken geconfronteerd? Je zou geloven dat Belgen verwarringen in hun urbanisatie en instellingen inbouwen. In het kader van de nationale defensie. Neem als bezetter maar eens de burgemeester van Brussel in detentie. Met welke van de negentien wil je beginnen? Zou het ook kunnen dat de – vandaag zo verketterde – staatshervormingen mede tot stand kwamen als ontrading voor potentiële bezettingslegers? Desinformatie als verdedigingswapen, dat kan een Belgitude zijn. Sta als Panzerfahrer, op weg naar de Ijzer, maar eens plotsklaps in Nazareth of in Sinaai. In West-Vlaanderen heet een gehucht van een gehucht zelfs Gibraltar. Je wordt als oprukkende militair van minder gek. Van hetzelfde laken een pak: de “Blaasmeren te Genk” versus “Blaarmeersen te Gent”.
Drie zomers nadat Sandra Kim aan de hele wereld geopenbaard had dat ze graag leeft, besteeg ik de “Blaarmeersenberg”. Een poussette voor me uit duwend. Je had hem toen de “Kaalberg” kunnen noemen, want er groeide toen nauwelijks een struik op. Van een skilift was er ook nog geen sprake. Ook nog geen uitkijktoren op de top. Er was nauwelijks een pad. Daarboven op die Blaarmeersenberg heb je een mooi panorama. Onder meer een uniek zicht op het station van Sint-Pieters. Vanuit een andere hoek zie je in de verte Drongen. Het lot heeft gewild dat, vlakbij de top, zo’n klein wieltje van de poussette tegen een kei botste. Vervolgens ging mijn zoontje van twee tegen dek. En beet in het zand. Geen veiligheidsgordel om. Mea culpa. Helaas worden geschiedenisboeken nooit herschreven op feitelijkheden. Ook niet in heruitgaven. Tenzij in Rusland. Ik moet dus met die schaamte leren leven.

Toen de vorige eeuw nog zowat tien jaar naar 2.0 diende te klimmen, kwam ik er vaak. Met aan de ene hand mijn zoontje, toen drie, en in de andere hand een zak van bakkerij Bernard. We gingen meerkoeten voederen. Anders gingen die uitsterven, zo dachten we. Niet met verse pistolets, uiteraard. In die zak staken oudbakken sneetjes van Bernard’s winkelmadammen.
Frigide dat het daar aanvoelt, bij de vijver tijdens vrieskoude winters! De vrieskou heeft daar ook de kwalijke gewoonte om in je nek te blazen. Heet dat daar dan toch “Blaasmeeren”, misschien? Geen kat op het zand tijdens de winter. Soms een hond met het baasje. De meerkoet deelt de wakken in de vijver met de eend. Eenden zijn meer vertrouwd met mensen. Dus durven die je dichter te benaderen. Gevolg: eenden pakken vettere brokken. Maar meerkoeten onderschat je best niet. Ooit zagen we een argeloze, pronkerige eend, dobberend met zo’n oude brok in de bek uit de zak van Bernard. Zo’n exemplaar kijkt dan als een blaaskaak in het rond. Om zeker te stellen dat ze door iedereen gezien wordt. Zo van: “Kijk eens, Ik Heb Hem. Jullie Niet!”. Aanstellerig als Donald Duck. Fluks kwam daar in scheervlucht een meerkoet op af. Als een Ferrari: van nul tot honderd in drie seconden. Als een vuurpijl over het wateroppervlak, flokkend in de richting van de eend. Op één, twee, drie wisselde die brok van bek. Mocht een eend in staat zijn om beteuterd te kijken, dan had die dit zeker gedaan. Hoogmoed komt voor de val.
Van een ander spektakel was de meerkoet de klos. Meeuwen waren in de rol van gieren. In ijzige lucht, dreigend cirkelend over eenden en meerkoeten. Azend. Niet dat ze Canard à l’Orange lustten. Ze aasden op een vegetarische prooi – in dit geval, Bernard’s brokjes in de bekjes. Meeuwen zijn nog schijtiger dan meerkoeten. Die durven al helemaal niet dichtbij mensen te komen. Bemachtigde zo’n meerkoet een vette brok, dan werd hij prompt achterna gezeten door een agressieve meeuw. Dan vluchtte zo’n meerkoet als een waterscooter weg, met een meeuw als een jetfighter in zijn nek. Zo’n meerkoet heeft een veel kleiner motortje. Na honderd meter spurten, valt dat stil. Gaat zo’n meeuw dan brutaal trekkebekken. Niets erotisch, hoor. Schreef ik beter “bekketrekken”? Meeuw weg, brok weg. Zielig.
Een bijzondere plek die Blaarmeersen. Toen een sleeplift je naar de top van de berg kon hijsen, van welke je over kunstgras naar beneden kon skiën, stond aan de voet van de piste een Tiroolse hut. Daar aan die hut sprak ik een madam met impact op mijn leven voor het eerst. Heel zeker lag het aan mijn boude manier van handelen. Ze keek alsof ik haar sacoche ging afpakken. Toch redde ik mezelf uit de impasse van eigen deeg. Veel later – de vierde herfst van het Millennium –zat ik naar die hut bij die berg te staren. Was zij – jij – een paar weken eerder naar de eeuwige jachtvelden vertrokken. Ik keek vanaf het terras van café ‘De Piereput’, thans ‘Beach House’. Een leeg terras, want het seizoen was voorbij. ‘Put’ en ‘pier’, het voelde niet goed .
Verlies van lading was niet de oorzaak dat een autowrak op de bodem van de Blaarmeersenvijver ligt. Volvo Cars dumpte vorig jaar nog een wrak. Zo kunnen redders van de duikersclub oefenen op drenkelingen. Drenkelingen die, mogelijk gezeten aan het stuur van een Volvo, abusievelijk in het kanaal rijden. Het hoeft niet noodzakelijk een Volvo te zijn. Duikers in diep water maken geen onderscheid, noch in mensenras, noch in automerk. Een duiker vertelde me op een dag dat er in het midden van de vijver – vijftien meter diep – ook nog een wrak ligt van een graafmachine. Ooit werd de afgegraven aarde opgehoopt en ontstond de berg. In die put ontstond de vijver. De aannemer zou na de werkzaamheden een – defecte? – graafmachine hebben achtergelaten. Toen het water vrije loop kreeg, stond die daar nog. Nu nog steeds dus. Omdat het verhaal van een duiker kwam, had ik de neiging te geloven dat het geen fabeltjespraat was. Hoewel, soms zijn ze lang in de wind, die duikers aan wal. F.D.
Lees ook op deze blog:
