persblog.be – Verhalen uit en over Gent – naar hoofdpagina
VERHALEN – 11 november 2017 – Een scholier kreeg de opdracht om “overlevenden” van de oorlogen te interviewen. Niet de frontsoldaat of enige andere betrokken militair van de Groote Oorlog – want die zijn allang dood – maar personen die de Tweede Wereldoorlog als kind beleefd hebben.
Hierna een vrije weergave van het verhaal. De vraagstelling is van de scholier, de antwoorden van de opa die verhaalt over zijn ouders – de overgrootouders.
De opa: “Tijdens de Tweede Wereldoorlog was ik veertien en woonde met mijn ouders en mijn twee oudere broers in een rijhuisje in een kleine gemeente. Mijn vader was schoenenverkoper en mijn moeder was huisvrouw.”
Hoe was het dagelijkse leven tijdens de oorlog?
De opa: “Tijdens de oorlog hadden de mensen van alles te kort, en zeker te weinig geld voor luxe. Zelfs schoenen werden toen als luxe beschouwd. Daardoor had mijn vader veel minder werk dan voor de oorlog.
Mijn ouders hadden altijd geld te kort. Het voedsel in de winkels werd ook altijd maar duurder. Een pakje smeerboter kostte op den duur evenveel als een paar nieuwe schoenen!
Mijn vader [de overgrootvader] smeerde de boterhammen voor iedereen. Van hem werd gezegd dat hij méér boter in het botervlootje overhad, dan vooraleer hij begonnen was met smeren. Zo schraapte hij met een mes over de boterhammen.
Mijn moeder moest het huishouden doen, maar was vooral de hele dag bezig met zich af te vragen hoe ze haar gezin moest voeden. Bijna nooit kwam er vlees op tafel.
In ons huis hadden we een kleine koer. Dan op een ochtend begon mijn vader met het timmeren van konijnenhokken. Via een vriend kon hij een nest jonge konijntjes kopen en van dan af aten we zo éénmaal in de maand vlees: konijn!
Een deel van het koertje werd opgebroken. Met de aanvoer van verse aarde konden ook wat groentjes worden gekweekt. Veel was dat niet. Het was echt behelpen.”
Hielpen de mensen mekaar?
De opa: “Mijn vader had verre familie in de rand van de gemeente die boeren waren. Om aan aardappelen te geraken ging hij te voet naar zijn verre neef.
De boeren waren toen erg gierig en ze verkochten hun landbouwproducten veel te duur aan de mensen. De mensen hadden geen keuze, want in de winkels was bijlange niet alles te verkrijgen.”
“Zelfs aan mijn vader verkocht die verre neef de aardappelen aan het dubbele van de normale prijs. En hij zei hem ook nog bitsig: je mag blij zijn dat je nog wat te eten hebt.”
De échte oorlog is niet zoals in de videospelletjes van mijn kleinkinderen
Was het gevaarlijk?
De opa: “Toen de Engelsen het treinstation van onze gemeente bombardeerden om de Duitsers weg te jagen, moesten we in de kelder slapen tussen de spinnekoppen.
Soms moesten we ook overdag in de kelder verblijven. Telkens als de sirene op het gebouw van de brandweer afging, moesten we snel naar beneden lopen. Het was een oude kelder met sterke gewelven, maar het was er erg klein.
Er lagen matrassen op de keldervloer voor iedereen van het gezin. Vijf matrassen op een rij. Er was dus bijna geen plaats meer om er een tafel en stoelen in te zetten.
Het was er ook donker want de kelder was enkel voorzien van een keldergat aan de straatkant waar in betere tijden de kolenhandelaar kolen loste. Iedereen was bang in die kelder tijdens de bombardementen.”
“Alsof dit nog niet volstond. Mijn vader [de overgrootvader] was soldaat geweest tijdens de Eerste Wereldoorlog – de Groote Oorlog – en herbeleefde alle gruwel die hij aan het front had gezien terug in zijn dromen.
Na een week en meer begonnen de mensen tussen hun aanpalende kelders met gaten te maken, zodat ze bij elkaar op bezoek konden gaan. Er was toen veel solidariteit tussen de arme mensen. De rijke mensen echter, zoals in mijn voorbeeld van de boeren, waren echter gierig en argwanend ten opzichte van de armen.”
“Ze maakten zelfs misbruik van de situatie. Omdat het oorlog was en de mensen haast geen geld en geen voedsel hadden, namen sommigen rijken een arme in dienst als huishoudhulp. Veel betalen deden ze echter niet. Ze buitten die mensen eigenlijk uit.”
Buitenhuis kon het ook gevaarlijk zijn. Ten eerste. doordat de Duitse soldaten steeds aanwezig waren in de gemeente. Ze controleerden iedereen die zich op de straat durfde te tonen. En als je de gemeente wou verlaten, had je daar een bijzondere toelating voor nodig.”
“Omdat de mensen die naar familie in de rand van de gemeente wilden gaan, meestal die toelating niet aanvroegen, liepen ze eigenlijk steeds gevaar om opgepakt te worden. De Duitsers wilden vooral de smokkel tegengaan, want zij hadden de voedselbedeling strikt gerantsoeneerd door middel van voedselbonnen.
En andere reden van de controle door de Duitse soldaten was om zogenaamde spionnen op te sporen. Onder de mensen in de gemeente waren er bij die informatie bezorgden aan de Engelsen via krijgsgevangenen die in de hospitalen werden opgenomen.
Wat je ook niet mocht doen was naar een Engelse post op de radio luisteren. De Duitsers waren bang dat de Engelsen via de radio de Belgische bevolking zou ophitsen om weerstand te bieden tegen de Duitse bezetter.”
De échte oorlog is angst hebben, honger lijden, geen geld hebben
“Helemaal gevaarlijk was het om een wapen in huis te hebben. Als de Duitsers een wapen in je woning vonden, werd dit beschouwd als een wapen dat tegen hen gebruikt zou worden. Bijgevolg werd het hele gezin waar het wapen gevonden was, ter dood veroordeeld. En wapens hàd mijn vader [de overgrootvader] in huis! Hij had tijdens zijn veldtochten tijdens WO I twee pistolen van Duitse officieren buit gemaakt. Hij verstopte die eerst in het vals plafond van het toilet. Later gooide hij de pistolen in het kanaal uit schrik dat ze gevonden zouden worden tijdens een huiszoeking door Duitse soldaten.”
De échte oorlog is niet op straat kunnen doen wat men wilt
Waren de Duitse soldaten vijandig tegen de bevolking?
De opa: “Het is ook gebeurd dat op een ochtend Duitse soldaten met hun geweerkolven tegen onze voordeur bonkten. Ze liepen luid dat er moest opengemaakt worden. Vervolgens kwamen ze met een aantal binnen in onze living. Ze schreven de namen op van iedereen die ouder was dan zestien jaar. Mijn oudste broer was toen zeventien. Hij verborg zich achter de sofa. Mijn tweede oudste broer, vijftien, en ik, veertien, waren te jong.
Achteraf hoorden we dat het de bedoeling was van het Duitse Rijk om alle jongeren die boven de zestien waren, in te lijven in het Duitse leger om ze vervolgens verplicht naar het Oostfront, de oorlog met Rusland, te sturen. Sommigen gingen uit vrije wil, maar dat is een ander verhaal.
Op een andere ochtend stonden opnieuw Duitse soldaten voor onze deur. Opnieuw riepen ze dat de deur open moest. Toen werd mijn vader meegenomen naar het marktplein van onze gemeente. Daar stonden toen al tientallen mannen die hetzelfde lot ondergingen. Rondom het plein stikte het van de gewapende soldaten met mitrailleurs. Ze dreigden iedereen af te maken omdat iemand Duitse soldaten voor de gek had gehouden. Toen Engelse parachutisten aan de overkant van het kanaal, dat onze gemeente doorkruist, opgemerkt werden door Duitse soldaten, wilden die laatste zo snel mogelijk het kanaal oversteken om jacht te maken op die Engelsen. Ze hadden iemand gevraagd waar de dichtstbijzijnde brug lag. “Wo ist die Brücke?” Die persoon, iemand van onze gemeente, had toen de Duitsers de verkeerde kant opgestuurd, om de Engelsen te beschermen. Toen ze daar achter kwamen, wilden ze wraak nemen op de hele mannelijke bevolking van onze gemeente. Gelukkig is het toen bij dreigen gebleven. Na een uurtje mocht iedereen weer naar huis en er was niet geschoten geweest.”
“De échte oorlog is niet zoals in de videospelletjes van mijn kleinkinderen. De échte oorlog is angst hebben, honger lijden, geen geld hebben en niet op straat kunnen doen wat men wil.
De échte oorlog is ook: steeds bang zijn om gedood te worden door een kogel of een bom. Ikzelf ben aan de dood ontsnapt. Als veertienjarige ging ik nog naar school. De schoolmeester had zo goed en zo kwaad hij kon er voor gezorgd dat er nog lessen waren.
Steeds liep ik naar school en moest daarvoor voorbij het station. Op een keer hoorde ik het opeens suizen in de lucht, gevolgd door een doffe “bam” op enkele honderden meter van waar ik liep. Door de luchtdruk werd ik meters achteruit geblazen en werd met mijn rug tegen een muur gesmakt. Ik ben wel een tijdje half bewusteloos geweest, maar was gelukkig niet ernstig gewond.
Zo zie je maar dat échte oorlog geen pretje is en dat we allemaal blij moeten zijn met het feit dat er in ons land al meer dan een halve eeuw geen oorlog meer is.”
Vrij naar een opstel van scholier J.B.
Lees in het Archief van deze blog: Soldaat Michel ziet een groene damp overwaaien
Lees meer op deze blog: