persblog.be – Verhalen uit en over Gent – naar hoofdpagina
STAD – 31 oktober 2016 – Van 1850 tot 1860 beleefde men bij de Nederschelde, kant Henegouwenstraat, Halloween in het echt. Er was daar een groot burgerhuis aan de waterkant, dat bij de omwonenden bekend stond als ‘spookhuis’.
Het heemkundige tijdschrift Ghendtsche Tydinghen publiceerde in 1984 het verhaal dat al 16 jaar eerder werd neergepend door Pierre Kluyskens, onder de titel ‘Het Spookhuis’. (Ghendtsche Tydinghen, jg. 13, (1984), nr. 4, p. 246-251).
Hierna het verhaal volgens Pierre Kluyskens. Kort na de inval van de Franse Republikeinen [Frans-Oostenrijkse oorlogen van 1792 en 1794 om de Zuidelijke Nederlanden, waarbij de Fransen de Oostenrijkers verdreven; periode waarna Napoleon aan de macht kwam] in ons land, kwamen talrijke Franse ambtenaren zich alhier vestigen, o.m. de jonge Pierre-Louis Vidal die een tijdlang in de Convention Nationale te Parijs zetelde. Voor een handvol assignaten kocht hij het Louis XV-hotel aan, en kwam zich in 1797 definitief met zijn vrouw Marie-Henriette Badet in de stemmige woning vestigen. Het is in dit huis aan de Nederscheldestraat dat hun twee dochters werden geboren (…).
Toen de ouders gestorven waren, erfde de jongste dochter Virginie het ouderlijke huis. Op dat ogenblik woonde ze met haar echtgenoot en hun dochtertje Angélique in Versailles. Het dochtertje leed aan “een kwijnende ziekte”. Het kleine gezin verhuisde naar Gent.
Pierre Kluyskens: “Met onze grijze lucht en vochtige klimaat was het al vlug amen en uit met haar; zij stierf er op 15 september 1850, op 21-jarige leeftijd. Wie toen de afschuwelijke beslissing nam, zal men nooit kunnen achterhalen. Was het de vader die zijn kind hartstochtelijk lief had of was het de moeder in een vlaag van zinsverbijstering? Zij ontboden uit Parijs specialisten om het lichaam van het meisje te balsemen. Het kind werd niet ten grave gedragen. Het groot salon op de eerste verdieping werd in een rouwkapel herschapen, de muren en het gewelf volledig het zwart fluweel behangen en in het midden van de kamer werd de doodkist van de gebalsemde Angélique geplaatst, een kist met een glazen deksel, zodat de moeder steeds het aangezicht van haar gestorven kind zou kunnen zien.”
“Het is pas in 1928 dat een Gentse dame in een brief veropenbaarde dat een van haar familieleden, een kloosterzuster, in de jaren 1870 Virginie Méaulle had verzorgd en dat deze laatste haar verpleegster had toevertrouwd dat, na de dood van Angélique, officieel aangegeven te Gent de ouders de machtiging hadden bekomen het lijk over te brengen naar Versailles om aldaar te worden bijgezet, maar het document vermeldde niet binnen welke termijn het overbrengen van het stoffelijk overschot moest geschieden. Na de balseming werd al het personeel door Mevrouw Méaulle afgedankt en zij bleef gans alleen met haar dode kind het grote herenhuis betrekken.
Gedurende meer dan tien jaren leefde zij er afgezonderd zonder nog ooit het huis te verlaten. Het enige contact met de buitenwereld geschiedde langs een oude bedelaar die vroeger geregeld een aalmoes van de familie ontving en die nu elke dag het nodige voedsel en andere onontbeerlijke zaken kwam brengen. De deur ging een paar centimeter open en de voorbijgangers zagen toen de bleke silhouet van een dame met witte haren in een lang wit kleed. Af en toe zag men de brievenbesteller een brief in de bus steken, waarschijnlijk met nieuws en geld van haar echtgenoot, uit Parijs. Dezelfde witte silhouet verscheen bijna dagelijks in de tuin. Mevrouw Méaulle kwam er bloemen plukken voor haar kind; voor de kist legde zij ook elke dag wat eten. “Elle déposait les victuailles sur une tab1e dressée spécialement à cet effet. Là, de nombreuses families de souris se chargaient de les faire disparaître” lazen wij in de hoger aangehaalde brief.”
“Rond de jaren 1860 moet de Gentse politie het stilaan verdacht hebben gevonden en, waarschijnlijk na een diskreet onderzoek te Versailles, verrichtte zij een huiszoeking, ontdekte er in de rouwkapel de kist met het glazen deksel, nam ze mee zodat door haar zorgen Angélique, een tiental jaren na haar dood, eindelijk werd begraven. Gedurende jaren hadden voorbijgangers ’s avonds en ’s nachts de kamer verlicht gezien. Het was het dansende licht van de kaarsen die Virginie Méaulle rond de lijkkist had aangestoken. Urenlang wandelde de arme moeder in de zwarte kamer, met een boek in de hand, en het was haar gedaante die op een spook geleek, die de legende van het Spookhuis deed ontstaan.”
“Na de dood van haar echtgenoot en het wegnemen van de kist, bleef de arme vrouw nog enkele maanden eenzaam en halfkrankzinnig het huis aan het water betrekken. Plots, in 1861, verliet zij de woning waar zij zoveel leed had gekend. Zij nam haar intrek in een hotel aan de Kouter waar zij nog een twaalftal jaren verbleef en verzorgd werd. (…) →
Pierre Kluyskens beschreef het Spookhuis als ooit een idyllische plek: “Langs het water dat bij laag tij aardig op een modderpoel kon gelijken, verhief zich op de hoek de oude Watermolen die in de annalen van onze stad zo dikwijls wordt vernoemd, (…); verder naar de Nederschelde, dus richting Nieuwbrug en Reep, was er een kaaimuur op dewelke een smal straatje liep en nog verderop een Louis XV -gebouw dat eertijds een zeer sympathiek, charmant en elegant geheel moet hebben uitgemaakt, met zijn delicaat versierde gevel en driehoeksfronton, zijn tuin waar bloemen en takken boven de omheiningmuur uitstaken en zijn mooi en evenwichtig zomerhuisje of gloriet met vooruitspringend balkon boven de Schelde. Het was net een dichterlijk zomerverblijf midden in de stad (…)”
Na de ontdekking van het gebalsemde lijk in het huis, en tijdens de leegstand dat het dan een kwarteeuw gekend heeft, tot het haast was verkrot, werd het eens prachtige huis door de Gentenaars aanzien als een ‘spookhuis’.
“Het huis, inmiddels erg vervallen, werd nooit verhuurd en nooit meer bewoond. Ratten en muizen verslonden er de meubels, het zwarte fluweel, de zetels, de wandtapijten; niemand had het te Gent aangedurfd het Spookhuis, het huis van de dood en van de verschrikking te bewonen. Bijna een kwart eeuw stond het leeg tot men het eindelijk in 1884, bij grote werken aldaar uitgevoerd, sloopte. Het Spookhuis behoorde definitief tot het verleden, maar de legende bleef. (…)” [Met de “grote werken aldaar” bedoelde de auteur o.m. het dempen van de Nederschelde en de creatie van het François Laurentplein]
“Wanneer bijgelovige vrouwen er ’s avonds voorbij wandelden, maakten zij een kruisteken; andere dierven er niet eens langs wanneer het nacht werd en iedereen noemde het sedert jaren “Het Spookhuis”. Hoeveel moeders moeten niet gedreigd hebben met het spook van het huis bij de Watermolen, wanneer haar kinderen ongehoorzaam waren. (…).” F.D.
“Op de plaats van het voormalige Spookhuis werd, gedeeltelijk, het Gouvernementshotel gebouwd en geleidelijk stierf ook het laatste spoor van de sagen van het Spookhuis bij de Watermolenbrug uit.”
In het laatste kwart van de 19e eeuw, heeft de stadswijk van Neder-en Opperschelde een totale gedaantewisseling ondergaan. Het is de periode van de uitvoering van het groots opgevat ‘Plan Zolikofer’ tot stand bracht, dat tussen de huidige Brabantdam en Vlaanderenstraat, een aantal smalle, meestal zeer slecht befaamde en ongezonde straatjes deed verdwijnen en een rechtstreekse verbinding bracht tussen het stadsmidden en het toenmalige Zuidstation. Het is ook in die jaren dat het huidige François Laurentplein werd aangelegd bovenop een gedempte Schelde, dat de oude Watermolen op de hoek van dat plein en Brabantdam verdween, en dat ook het provinciaal Gouvernementspaleis werd opgetrokken.
Lees ook op deze blog:
Lees ook in het Archief 2015 van deze blog: