persblog.be – Verhalen uit en over Gent – naar hoofdpagina
STAD/ VOLK – 04 mei 2019 – “Gent kent al van bij de start van de film een erg levendige bioscoop- en filmcultuur. Over de hele stad verspreid vind je een hele reeks filmzalen, van grote statige paleizen tot kleine wijkcinema’s, volkshuizen en tweederangs-bioscopen. De Capitole, de Savoy, de Rex, de Plaza, de Metro, het zijn maar enkele van de vele namen waarvan de een misschien al bekender in de oren klinkt dan de ander.” Quote uit site Cinema Nostalgie ‘GENT KINEMASTAD‘ is de titel van een proefschrift van LIES VAN DE VIJVER over de ontwikkeling van de filmexploitatie, filmprogrammering en filmbeleving in de stad Gent en randgemeenten (1896-2010) tot het behalen van de graad van Doctor in de Politieke en Sociale Wetenschappen, c.q. Communicatie-wetenschappen, tijdens het academiejaar 2011-2012 aan Ugent. persblog.be brengt een samenvatting van dit proefschrift dat in het Engels is opgesteld. We concentreerden ons op de periode van voor en na W.O. II en op cinemalocaties en op de ‘cinemabeleving’: soorten cinema’s, welke filmkeuze, welke cinemazaal voor welk soort film? Wat onthielden de ondervraagden over de programmatie? We vulden de informatie uit het proefschrift nog aan met andere bronnen. “Een cinema had vaak maar één zaal met een trouw publiek dat een specifiek genre van films apprecieerde. Hierdoor was er voldoende ruimte voor meerdere centrumzalen en talloze wijkbioscopen.” “In de topjaren kende Gent een twintigtal verschillende zalen. In het centrum kon men terecht in de mooi uitgedoste filmpaleizen zoals de Eldorado en de Majestic in de Veldstraat, en het Coliseum en de Capitole aan de Zuid. Maar je kon ook naar de Leopold op het Sint-Pietersplein of de Royal in de Sleepstraat. Ook wijkbioscopen zoals de City in de Noordstraat, de Novy in de toenmalige Peterseliestraat, [de huidige Boerderijstraat in de Brugse Poort], of de Ganda in de Bevrijdingslaan draaiden op volle toeren.” Quotes uit Gent Kinemastad Ondanks Gent’s relatief kleine bevolking waren bij het begin van de jaren 1950 toch 23 bioscopen actief in de stad, terwijl er nog 9 andere daarbuiten floreerden. Enkel 2 bioscopen hadden een capaciteit van meer dan 1,500 stoelen. Het gros had 500 tot 750 stoelen. In tegenstelling tot de meeste steden, waar cinema’s gedijden in meer mondaine buurten, situeerde het gros van de Gentse cinemazalen zich in arbeiderswijken. De oude cinema’s in Gent De ideologische stempel van een filmzaal is één manier om de zalen in te delen. Meerdere filmzalen werden geassocieerd met de socialistische beweging. Zo bv. de Cameo aan het Edmond Van Beverenplein/ Frans van Ryhovelaan met haar 595 stoelen. De grootste was de Vooruit aan de Sint-Pietersnieuwstraat, die in de stad het tweede grootste stoelenaanbod had na de Capitole aan de Zuid, namelijk: 1.500. Zij slaagde erin om ondanks haar label een vrij breed publiek aan te trekken. De Plaza aan de Sint-Michielshelling, thans de Sphinx, werd min of meer gelinkt aan de liberalen. Zij beschikte over 750 stoelen. Vijf cinema’s werden geassocieerd met de katholieken. Alle waren relatief klein en gelegen in de buitenwijken: de Casino (582 stoelen), de Nova (550 stoelen) en de Pax (700 stoelen). Soms werden parochiezalen omgetoverd tot cinemazalen, zoals bv. in de Muide. Er moet bijgezegd worden dat het ‘politieke karakter’ zeer erg relatief was. De mensen kwamen vooral voor het filmaanbod. De kleur van de zaalexploitant was daarbij verwaarloosbaar. Een centrum van filmzalen bevond zich om en bij de Veldstraat. Daar waren 5 cinema’s: de Majestic (920 stoelen), de Eldorado (651 stoelen), de Plaza, de Casino en de Savoy. Laatst genoemd mikte op een Franstalige bourgeois publiek en bracht ook veel Franse film. De Leopold (547 stoelen) aan het Sint-Pietersplein richtte zich vooral tot studenten en militairen, gezien de nabijheid van de universiteit en van de Leopoldskazerne. Een ander centrum voor de cinema in Gent was de stationsbuurt van Sint-Pieters. In de Rex (645 stoelen) kwam een gevarieerd publiek, ook treinreizigers, genieten van kortere films. 12 cinema’s bevonden zich in de volkswijken rond het stadscentrum. Ze waren kleiner en brachten zeker niet de topfilm. Toch slaagde buurtcinema Royal (800 stoelen) in de Sleepstraat er in om de vierde grootste van de stad te worden. In de arbeiderswijken van de Bloemekeswijk en het Rabot lagen 2 cinemazalen: de Cameo (595 stoelen) en Forum (540 stoelen). Eveneens kleinere zalen waren gelegen in de Muidewijk: de Scaldis (332 stoelen) en de Nord (436 stoelen). En daar werd ook nog een parochiezaal omgetoverd tot een cinemazaal. De Brugse Poort telde 5 zalen, waaronder: de City (580 stoelen) en de Novy (560 stoelen). Een andere groep inzake locatie was die van de buitengemeenten. In Gentbrugge waren er 4, waaronder de katholieke Pax. Die was veruit de grootste. (700 stoelen) In die locaties speelde het verenigingsleven als motor voor de cinemabeleving een zeer belangrijke rol. Films werden dikwijls vertoond in parochiezalen… Welke cinemazaal koos je? De keuze voor de cinemazaal werd niet alleen, maar toch vaak, ingegeven door de sociale status. Er waren zalen voor rijken en voor armen, of voor bourgeois en socialisten. Maar er waren ook de wijkcinema’s met hun volks karakter… In Gent was het aanbod van zalen na de oorlog met tien cinema’s gegroeid: tot 39 in de jaren 1960. Hoogst aangeschreven waren 12 cinemazalen in het centrum. Vier zalen waren gevestigd op plaatsen waar veel publiek kwam: het station of een winkelstraat. Eén van die vier, de Majestic, had 920 zitplaatsen. Je kon er niet naast dat de cinema’s hun publiek in sociale klassen opdeelden. Ook al was dit onuitgesproken, vaak was de aanblik van de gevel of de locatie al een voldoende aanwijzing. De hoogte van de toegangstickets deed de rest. Segregatie, heet dit met een mooi woord. Naast een tiental meer prestigieuze cinema’s in het centrum, waren er tal van buurtcinema’s die wat minder goed uitgerust waren, maar toch veel volk konden laten plaats nemen. Sommige hadden 300 stoelen, andere 900. Dit soort zalen was echter niet doorlopend open. Ze waren gevestigd in de arbeiderswijken. Cinema Vooruit, met haar 1,500 stoelen, was uiteraard niet alleen volks, maar ook ideologisch getint, wat haar een aparte status bezorgde. Dit gold ook voor de katholieke cinema’s in de randgemeenten. Zoals bv.: Nova met haar 550 stoelen. Naarmate de jaren verstreken, vervlakte de segregatie in de bioscoopwereld. En dit was al helemaal niet meer het geval toen de eerste multiplex cinema in Gent opende: Decascoop, met haar 12 schermen en 3.168 stoelen – of beter: vanaf toen ‘zetels’. Haar komst schudde het bioscooplandschap in Gent flink door mekaar. Wat overbleef aan zalen ging ofwel specialiseren in alternatieve of kunst filmprenten – bv. Studio Skoop – of werd een erotische of sekscinema, bv. de Leopold, ABC, Ciné Paris. Deze laatste stond eerder bekend als ‘Normandie’. Welke programmatie in de oude cinema’s? Uit het onderzoek bleek dat de keuze uit programmatie niet los mag gezien worden van de locatie van de filmzaal. Toch niet in de jaren 1950 en 1960. Uiteraard speelde de afstand tussen thuis en de zaal een rol. Het volk ging gewoon naar haar buurtcinema. Als ze in een andere buurt gingen kijken, had dit te maken met familiebezoek. Bij de cinema’s in het centrum lag dit anders. Die zalen hadden ook een heel andere uitstraling. Naast het feit – of net omwille daarvan – dat een hogere sociale klasse die zalen bezocht, was ook de programmatie hoogstaander. Wie naar het centrum ging, onderscheidde zich als meer cultureel. De daar getoonde films hielden vaker verband met avontuur, waren musicals en van Amerikaanse origine. De namen van die cinema’s hadden dan ook een veel grotere weerklank – en werden genoemd in gesprekken, samen met de film – dan buurtzalen die enkel herinnerd worden als “daar de eerste keer een film gezien”. Voor de oorlog werd cinema in de volkswijken nog als familiaal bestempeld. Kinderen gingen met ouders naar de film kijken. Naar: komedies, gangsters, ridders en indianen. Het deed er niet zo toe wat de programmatie was. Het familiale aspect en het buurtaspect primeerden naast de ontspanning. Als de zaaleigenaar op het podium kwam om het publiek te vertellen dat een bepaalde film waar ze voor gekomen waren, er uiteindelijk niet was, was datzelfde publiek ook tevreden met een andere film. Volkse moeders kwamen toen ook met hun kinderwagen naar de film kijken. Het hoeft geen betoog dat dit compleet anders was in de cinema’s van het centrum, inclusief de Capitole aan het Graaf van Vlaanderenplein ofte de Zuid. Programmatie was daar primordiaal. Vele zalen waren gekend voor hun Franse films over controversiële thema’s. Dit was bv. het geval in cinema Savoy aan de Kortedagsteeg. Andere waren gekend voor westerns, zoals bv. in de Century aan de Zuid, zij het in dit geval het Woodrow Wilsonplein. Musicals en Duitstalige films waren dan weer het handelsmerk van bv. Plaza. Aan het station bracht cinema Rex meer korte films, dikwijls B-films, om gehaaste treinreizigers snel te kunnen bedienen. Na de oorlog veranderde het karakter van de volkscinema. De familiale sfeer taande en de cinemazaal werd gradueel bekeken als een plek waarrond ongecontroleerd of ongepast sociaal gedrag voor kwam. Het volk bleef na de filmvertoning in de straten hangen, er ontstonden al eens vechtpartijen. Het feit dat er een sfeertje rond buurtcinema’s begon te hangen, trok jongeren aan die al vroeg in de fabriek gingen werken. Of was dit het gevolg ervan? Maar dit was in de wijken. In het centrum, waar het betere werk werd geprojecteerd en waar traditioneel het betere volk kwam kijken, kreeg nu ook de belangstelling van een breder publiek die de wijkcinema beu was. Inzake fatsoen en inzake programmatie. Ook al was een ticket daar merkbaar duurder. Een getuige uit het onderzoek: “We bleven naar de wijkcinema gaan tot we 14 jaar waren. Daarna trokken we naar de stad omdat de films daar heel veel beter waren dan in de cinema in onze buurt: de Brugse Poort. De filmkeuze We gaan terug naar de jaren 1950. In de filmkeuze moest de fascinatie voor de Hollywood-film het afleggen tegen het herkenbare van de Europese – zeg maar Franse en Italiaanse – film. De laatste categorie was ook qua mores meer gedurfd. Een zeer bescheiden streepje bloot kon. Hoewel de katholieke censors op voorhand keken en in het beste geval gedurfde scènes lieten wegknippen. De Amerikaanse film bood dan weer een escapisme, een droomwereld. Om te ontsnappen aan het dagdagelijkse ging de jeugd zich identificeren met cowboys en indianen, mannen met James Dean en vrouwen met Sissy in de jaren 1950, en met Brigitte Bardot vanaf de jaren 1960. Op het vlak van familiale belevenis sloeg ‘Sneeuwwitje en de zeven dwergen’ alle records. De voorkeur voor Europese films pas in een latere levensfase kwam. Zodra de cinemabezoeker in kwestie meer kritisch werd voor het filmaanbod. Toen de ondervraagden op jeugdige leeftijd waren, gingen ze vooral kijken naar Amerikaanse westerns, tekenfilms, komedies en detectiveverhalen. Hoewel de voorkeur met de jaren evolueerde naar het realisme van de Europese films, herinneren de ondervraagde senioren zich toch de Amerikaanse film als plezanter, en dit voornamelijk omdat die een ‘ontsnapping’ uit de dagelijkse sleur mogelijk maakten. Het onderzoek dat leidde tot het proefschrift over de Gentse cinema’s omvatte 62 interviews. Ondervraagde Gentse senioren – die tussen de twee wereldoorlogen geboren zijn en in de jaren 1950 naar de cinema gingen – getuigden: Leon: “Amerikaanse films gingen vooral over glamour en liefde. Alles was mooi en groots. De Europese producties waren vaak van Franse en Italiaanse oorsprong. Die gingen meer over het alledaagse, herkenbare, leven alhier.” Florida: “Wij gingen niet naar Amerikaanse films omdat we vonden dat het allemaal blabla was.” Liliane: “Franse films waren speciaal. Ze waren meer open van geest. Acteurs eindigden nogal eens in bed. Maar je zag wel niets. In Amerikaanse films gebeurde er niets op dit vlak.” Eddy: “Europese films gingen een beetje verder inzake erotiek, in tegenstelling tot Amerikaanse films. In een Franse film was er op zijn minst een glimp van naaktheid. Amerikaanse films waren erg preuts. Er kwam nog niet eens een echtscheiding in voor.” De senioren herinneren zich hun eerste film nog erg levendig. Het liet een grote indruk achter. In vele gevallen was die eerste film de Walt Disney-productie Sneeuwwitje een de Zeven Dwergen. De herinneringen gaan minder uit naar de films die de ondervraagden zagen in de buurtcinema’s dan in de betere cinema’s. Ze herinneren zich allemaal de getoonde grote producties in de cinema’s van het centrum, zoals: Zorro, Tarzan, Laurel & Hardy, en Winnetou. Hendrik: “En de volgende dag zouden we de film Quo Vadis naspelen op straat. We maakten daartoe houten zwaarden. En je wil niet weten hoeveel keer we als kind ‘cowboy en indianen’ gespeeld hebben op straat. Omdat we de film Winnetou hadden gezien. Bij de meisjes lag dit anders. Zij identificeerden zich met het personage dat een steractrice speelde.” Onvergetelijk voor jong en oud waren de once- in-a-lifetime filmervaringen in de jaren 1950 met titels die in brede panelen op de bioscoopgevels het publiek naar binnen schreeuwden: King Kong, Gone with the Wind en Ben Hur. Hoewel de twee eerst genoemde vooroorlogse producties waren, kwamen die pas na de oorlog in de cinemazalen in Gent. De sterren van het witte doek beïnvloedden de filmkeuze. Mensen waren fan van die of die… Dus ook mannen identificeerden zich met een acteur of een personage in de film. Hubert: “Zodra ik een affiche zag voor een nieuwe film waarin mijn favoriete acteur moest ik die prent zien.” Wat de ondervraagden nog meer onthielden over de programmatie: The Bridge over the River Kwai, Et Dieu…créa la femme, Bambi... Maar ook: Spartacus, Assepoester, Love Story, The Sound of Music… En dan kwam de tijd dat ook de chique cinema’s in het centrum begonnen te verpauperen. Hun oorspronkelijk oude publiek was te oud en hun jonge publiek was intussen gehuwd, maar het familiale karakter van de cinema was verdwenen. De grandeur die voor de oorlog was ontstaan en nog stand hield in de jaren 1950 was aan het afbrokkelen tegen het eind van de jaren 1960. Dit bleek uit vele veranderingen: er was geen doorlopende cinema meer, er was veel minder personeel, diensten die voorheen inbegrepen waren in het ticket moesten bijbetaald worden, de stemmige verlichting onder de zetels was verdwenen… En de cinema’s in het centrum beschikten niet over een parking om klanten te faciliteren die meer en meer met de auto naar het centrum kwamen. De weg lag open voor een gloednieuw multiplex cinemacenter en dit kwam er begin de jaren 1980 aan Terplaten: toen nog de Decascoop, thans Kinepolis. Het was er in de beginne vooral voor de jeugd. Want, de klassieke bioscoopbezoeker had lak aan die “betonnen doos” en aan de programmatie van geweld, erotiek en spektakel. Ook de filmproductie was dus veranderd en met haar: de snel wisselende acteurs. Een nieuw cinema-tijdperk was geboren. F.D.
Lees ook op deze blog (over een Gentenaar die Amerikaanse cinema’s inrichtte): De patser in de Cadillac
Lees ook op deze blog: